Wanneer een werkgever voor de werknemers een pensioen heeft geregeld komt er een moment dat deelname aan deze regeling eindigt. De manier waarop deelname aan de regeling eindigt kan verschillen: een werknemer kan uit dienst treden, overlijden voor pensioendatum of de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Bij laatstgenoemde reden is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de pensioenrichtleeftijd en de AOW-gerechtigde leeftijd.
Pensioenrichtleeftijd
Wanneer een pensioenregeling is ondergebracht bij een verzekeraar, pensioenfonds of PPI, geldt er een vooraf afgesproken leeftijd waarop de deelnemer recht heeft op de pensioenuitkering. Het gaat hier echter om een richtleeftijd, dit betekent dat de deelnemer zelf bepaalt of hij/zij eerder of later met pensioen gaat. Wanneer de deelnemer eerder dan de in het reglement opgenomen leeftijd stopt met werken zal de uitkering lager worden dan wanneer er doorgewerkt wordt tot de eindleeftijd. Andersom zal de uitkering hoger uitvallen wanneer de deelnemer langer doorwerkt. Er hoeft immers minder lang uitgekeerd te worden en er wordt meer opgebouwd.
Omdat we in Nederland gemiddeld steeds langer leven is de pensioenleeftijd de afgelopen jaren meerdere keren verhoogd. Dit is van toepassing op zowel de pensioenrichtleeftijd als de AOW-leeftijd. De pensioenrichtleeftijd is in 2015 verhoogd van 65 naar 67 jaar. Per 1 januari 2018 is de richtleeftijd naar 68 gegaan. Wat zijn hier nu de gevolgen van?
Het verschilt per uitvoerder of de pensioenrichtleeftijd is aangepast. Doorgaans verandert deze mee met de wettelijke verhoging. Het gevolg hiervan is dat werknemers die wat langer in dienst zijn pensioen hebben opgebouwd met verschillende einddata. Zo kan het voorkomen dat een werknemer op zijn 65ste, 67ste en 68ste pensioen uitgekeerd krijgt. Het is mogelijk om de ingangsdatum van het pensioen uit te stellen naar één datum, bijvoorbeeld 67 of 68 jaar oud.